Alleen Nog Meisje

Op het parkeerterrein van de tennisclub komt een rode Mini Cooper tot stilstand.

Er zit een vrouw in. Een handtas rust op haar schoot. Voor ze uitstapt kijkt ze in de spiegel. Ze haalt lippenstift uit haar handtas en kijkt aandachtig in de achteruitkijkspiegel terwijl ze de rode stift op haar lippen zet. Na enige tijd keert ze haar lippen wat naar binnen en schuift ze over elkaar heen. Met haar vrije hand schikt ze haar knotje. Ze kantelt haar hoofd om haar spiegelbeeld vanuit een andere hoek te bekijken. Ze ziet hoe haar ogen blinken. M’n ogen zijn altijd al mooi geweest, denkt ze.

Ze stopt de lippenstift terug in haar tas, grist haar racket van de bijrijdersstoel en stapt kordaat de auto uit.

De leraar staat al op de tennisbaan. Hij draagt een korte broek. Z’n shirt is wit en heeft een boordje. Hij is in de twintig, al zou hij afgaande op z’n gezicht ook negentien kunnen zijn. Gravel heeft zich in de loop van de dag tussen de donzige haartjes van z’n bruine benen gehecht. Z’n naam is Philip.

‘Ben ik te laat?’ vraagt de vrouw.

‘Nee hoor, helemaal niet,’ zegt Philip. Hij tuurt tegen de zon in. Z’n samengeknepen ogen lijken te glimlachen. Z’n tanden zijn wit en staan recht.

‘Ben je er klaar voor?’ vraagt hij.

‘Absoluut,’ zegt de vrouw. Ze lacht terug.

‘Ik heb de anderen nog niet gezien,’ zegt Philip.

‘Margot is druk met haar werk en Willemijn kon geen oppas vinden.’

De vrouw zegt dat Joosje – die eigenlijk Josephine heet – er elk moment is.

Philip knikt. ‘Oké, die zien we dan vanzelf wel verschijnen.’

De vrouw legt haar tas op een van de bankjes aan weerszijden van de scheidsrechtersstoel. In die stoel heeft nog nooit een scheidsrechter gezeten, denkt ze. Met haar racket in haar hand trekt ze een sprintje naar de andere kant van het net. Het gravel is droog. Het stuift op, in roestbruine wolkjes rond haar enkels.

Philip en de vrouw spelen elkaar geconcentreerd de bal toe. Langzaam verdwijnt de zon achter de wolken. Het begint zachtjes te waaien. De bladeren van de lindebomen ritselen. De vrouw voelt warme lucht langs haar knieholten strijken. Het kietelt.

‘Ik voelde een druppel,’ zegt Philip, precies op het moment dat er bij de vrouw eentje achterop haar nek valt. De druppel is koud en glijdt langs haar hals naar beneden, tussen haar schouderbladen door.

Het begint te regenen, steeds harder. Philip onderbreekt de rally door de bal te vangen. ‘Laten we schuilen,’ zegt hij.

In het hekwerk is een overkapping waarin al het tennismateriaal bewaard kan worden. Philip tilt de emmer met ballen ernaartoe. De vrouw ziet hoe de spieren in z’n bovenarm zich aanspannen onder z’n gladde bruine huid.

Eenmaal onder het afdak gaat Philip naast de vrouw zitten. Hij vraagt hoe het met haar gaat. ‘Goed,’ zegt ze. ‘Druk met werk… Ik zal je er niet mee vermoeien.’

De vrouw ziet hoe de spieren in z’n bovenarm zich aanspannen onder z’n gladde bruine huid.

Vanochtend stond ze vroeg op. Haar laken voelde warm en zacht maar ze kon niet blijven liggen. Ze moest naar de rechtbank.

Haar ogen gingen moeizaam open. Toen ze duizelig de badkamer in liep bleven haar wimpers nog even aan elkaar plakken. De douchestralen in haar gezicht maakten haar pas echt wakker, herinnerden haar aan de jurisprudentie die ze ‘s avonds had doorgenomen.

Daarna naar Amsterdam – niet met de Mini Cooper, met de andere auto. Toen ze in de file stond nipte ze koffie uit een kartonnen beker met plastic sluitdeksel. De beker was zo heet dat ze hem maar kort in haar hand kon houden.

‘Oké, wat jij wilt,’ antwoordt Philip, ‘maar volgens mij kan het niet vermoeiend zijn, strafrecht. Lijkt me juist interessant, en spannend.’

‘Ja,’ zegt de vrouw. Ze glimlacht.

‘Of niet?’

‘Ja… zeker.’

‘Ik vraag me altijd af of het niet lastig is, samenwerken met zware criminelen.’

‘Soms wel,’ zegt ze. ‘Maar goed: iedereen heeft recht op verdediging.’ Ze hoort het zichzelf zeggen.

‘Wat is de heftigste zaak die je in je carrière hebt gedaan?’

‘Ik weet niet of ik dat moet zeggen.’

‘Tuurlijk! Ik kan wel wat hebben. Ik heb genoeg misdaadseries gezien,’ zegt Philip, met zelfspot.

De vrouw glimlacht en weifelt even. Dan zegt ze: ‘Ik heb een keer een man verdedigd die z’n vrouw had neergestoken, met een mes. En daarna z’n twee kinderen. Een tweeling. Drie jaar oud waren ze.’

Philip trekt een gezicht.

‘Dus op zich geen massamoordenaars of zware criminelen,’ zegt ze met een wegwerpgebaar, ‘geen maffiosi-achtige figuren.’

‘Wat voor man was het? Was hij creepy?’

‘Dat zou je niet denken, op het eerste gezicht. Hij had een hoge functie bij een bank. Hij droeg mooie pakken, had een heel correct voorkomen. Tsja Philip, schijn bedriegt.’

‘Waarom deed hij het? Ik bedoel, als je een goede baan hebt… Waarom geef je dan alles op?’

‘Hij zei dat hij een zijig leven had gehad. Dat woord gebruikte hij steeds. Zijig. En hij zei dat hij verandering zocht. Dat hij iets wilde doorbreken.’

Psycho,’ zegt Philip zachtjes.

‘Ja…,’ zegt de vrouw. ‘Maar hoe gaat het met jou?’ Ze raakt even zijn onderarm terwijl ze het vraagt. ‘Je was bijna klaar met je studie toch?’

‘Klopt. Ik hoef nog maar één vak te halen. Komt wel goed.’

De regenbui wordt een stortbui. De druppels beginnen steeds harder op de overkapping te roffelen. ‘Ik zie dat Joosje toch niet komt,’ zegt de vrouw, kijkend op haar iPhone. ‘Maar goed, het wordt toch niets met die regen.’

‘Heel misschien lukt het nog,’ zegt Philip, ‘als het nu snel stopt en de zon weer gaat schijnen.’

De vrouw lacht. ‘Eeuwige optimist.’

‘Zeker. Maar ik meen het: als het nu stopt krijg je gewoon les. Ik wil de service met je oefenen. Daar had je toch moeite mee?’

‘Klopt. Goed onthouden! Laatst was het ook zo erg, Philip.’ De vrouw slaat zich voor haar hoofd. ‘Ik speelde met Margot en sloeg alleen maar dubbele fouten. Continu.’

Het houdt niet op met regenen. Na een paar minuten zegt Philip, ‘Het gravel glimt. Dat is geen goed teken.’ Z’n ooghoeken hangen wat naar beneden, als bij een bedelende hond. ‘Ik vrees het ergste,’ zegt hij.

‘Niets aan te doen,’ zegt de vrouw, ‘maar zo lang het regent kom ik hier niet onder vandaan.’

‘Snap ik,’ zegt Philip, ‘ik ook niet.’

Ze luisteren naar de neerdalende druppels. Ze tikken hard op het dak en zacht op de bladeren van de lindebomen die de banen omzomen en vallen geruisloos in een plas water op de baan, waarin kringen verschijnen die zich uitstrekken over het wateroppervlak.

*

Als de vrouw thuiskomt is het donker in de vestibule. Ze stapt op een hard object: als ze de kroonluchter aanzet ziet ze dat het Arthurs robot is. Hij had erom gezeurd, net zo lang tot ze hem meenam naar de speelgoedwinkel, zijn klamme handje in de hare. Die avond had hij als bedankje een tekening voor haar gemaakt. ‘Voor Mama’, had hij erbij geschreven.

Je kan de robot in elkaar klikken, waardoor hij kan veranderen in een vrachtwagen. Kan transformeren, zou Arthur zeggen. Door de stap is het speelgoed mechanische geluiden gaan maken. Het probeert weg te rijden, maar blijft hangen in het hoogpolige tapijt. Ze tilt het op en kijkt ernaar. Nu is het een vrachtwagen. Ze probeert er weer een robot van te maken, maar er zit geen beweging in het plastic.

Ze morrelt er een tijdje aan.

‘Transformeer nou, stom ding,’ zegt ze binnensmonds, maar het speelgoed geeft geen krimp. Ze legt het op een van de traptreden, belt Michiel.

‘Hey,’ zegt hij.

‘Hey, Arthur is bij Lex toch?’

‘Ja, ze zijn voetballen, met een ander vriendje: Johnny? Giovanni?’

De vrouw houdt haar duim en wijsvinger tegen haar neusbrug en sluit haar ogen. ‘Gianni,’ zegt ze, ‘hij heet Gianni. G-I-A-N-N-I, op z’n Italiaans. Kom op Mich, dat moet je inmiddels wel weten.’

‘Ja, klopt, sorry. Hey lieverd, luister: ik ben nog even druk, ga pas over een uur weg, dus ben er rond half elf.’

‘Oké.’

‘Als je nog wat eten kan bewaren, graag.’

Ze stelt zich voor hoe hij onderuit gezakt rondtolt in z’n stoel. Misschien knipoogt hij nu wel naar een collega. Maakt hij straks een grap over hoe hij de broek aanheeft in huis. Misschien liggen z’n voeten op het bureau, leunt hij naar achter, voelt hij met z’n vrije hand aan z’n kalende kruin, of strijkt er zijn das mee glad, om hem daarna over z’n buikje te laten vallen.

‘Ik zal wat eten bewaren. Maar ik kom net terug van tennis, dus ik ga eerst even in bad.’

‘In bad?’

‘Ja, in bad. Een meisje verlangt soms gewoon naar een warm bad.’

Ik hoor een schamper lachje. ‘Klinkt spannend. Ga je met jezelf spelen, meisje? Denk je dan aan mij? Misschien kom ik toch wat eerder naar huis lieverd.’

De vrouw lacht eerst, maar schudt daarna haar hoofd en zucht en legt een hand op haar voorhoofd. ‘Tot vanavond,’ zegt ze, en hangt op.

Waarom appt Arthur Michiel, denkt ze, waarom appt hij mij niet? Ze probeert hem te bellen maar hij neemt niet op. Ze belt nog een keer. Opnieuw geen antwoord. Ze stuurt hem een bericht: ‘Liefje, Hoe was het op school? Hoorde van papa dat je aan het voetballen bent. Het is al donker, kom je snel naar huis? Xxxx Mama.’

Er volgt geen onmiddellijke reactie, Arthur blijft offline.

*

De vrouw loopt naar boven, naar de badkamer, waar ze zich over de badkuip buigt om de kranen aan te zetten. Het water klatert, het bad loopt vol. Ze draait zich om en kijkt in de spiegel. Na een minuut aandachtig te hebben gekeken ontdoet ze zich van haar kleren, en gaat weer rechtop staan. Je borsten zijn nog mooi, zegt ze tegen zichzelf, maar je benen zijn niet meer wat ze geweest zijn.

Ze houdt haar hoofd dichter bij het glas. M’n ogen zijn in deze spiegel net zo mooi als in de achteruitkijkspiegel van de Mini Cooper, denkt ze. Toch ziet ze bij beide ooghoeken drie dunne lijnen.

Er zijn vrouwen die alles laten lopen na de bevalling. Putten in bovenbenen, zwembandjes, striae. Het lijkt ze niet meer uit te maken. Alsof ze nooit trots geweest zijn op hun lichaam.

Ik bied tenminste weerstand, zegt ze tegen zichzelf, en ben er ook vrij zeker van dat jongens van twintig, dertig me nog zouden neuken, uit lompe geilheid. Maar het is de vraag of ze nog betoverd zouden worden op een esthetische manier. Met trots foto’s van me zouden laten zien aan hun vrienden. Zouden ze nog geïntimideerd zijn, onhandig worden, zoals Michiel in de tijd dat ik bijna afgestudeerd en een van de mooiste vrouwen van Amsterdam was.

Ja, in bad. Een meisje verlangt soms gewoon naar een warm bad.

Ze doet badschuim in het water. In de slaapkamer trilt de telefoon.

Bericht van Arthur: ‘Jezus mama boeie dat het donker is. Ik ben geen baby meer, ik ben acht, en we waren met z’n vijven. Fiets nu naar huis tot zo.’

‘Sorry lieverd mama houdt gewoon van je. Tot zo xxx’

Ze loopt terug naar de badkamer, constateert dat het pikkedonker is, en zet een extra geurkaars aan. Ze sluit de kranen. Als haar grote teen het water raakt voelt het heet. Verschrikt trekt ze haar voet terug, maar het is alleen even wennen, de temperatuur blijkt perfect.

Ze laat zich langzaam in het water zakken.

Schuim hoopt zich op delen van het oppervlak op. Ze veegt het bij elkaar en legt het op haar borsten, veegt het er weer vanaf. Ze bekijkt haar tepels. Ze laat ze zo langzaam mogelijk onder het sop verdwijnen, heel geconcentreerd, alsof het van belang is.

Dan steunt ze op haar handen, laat haar billen verder naar beneden glijden, en haar nek onderdompelen. Het water deint zachtjes en kan op sommige momenten haar mond in lopen, maar ze houdt haar lippen op elkaar terwijl ze zich inbeeldt hoe Arthur naar huis fietst, driftig trappend, zodanig dat zijn fietsje heen en weer zwenkt. En ze beeldt zich in hoe Michiel een lift in stapt – eentje van glas, in een groot kantoor. Ze ziet z’n silhouet, in de verte. Hij doet z’n dasje wat losser, belt iemand op terwijl de lift misselijkmakend snel daalt, als in een vrije val.

Ze denkt aan haar eigen kantoor, aan de mappen, het papierwerk.

Ze dwingt zichzelf te genieten van de geur die van de kaars afkomt, de zalige warmte van het water. Ze spoort zichzelf aan nergens aan te denken, alles van zich af te laten glijden. Je bent nu alleen nog meisje, zegt ze tegen zichzelf. Een doodgewoon, mooi meisje dat van een bad wilt genieten. Ze sluit haar ogen, dompelt zich nog verder onder in het water. Alleen haar voorhoofd, ogen, neus en lippen steken nog boven het oppervlak uit.

Ontspan, denkt ze. Ze probeert niet langer op haar handen te steunen, ze krachteloos in het water te laten zweven. Ontspan, zegt ze nogmaals tegen zichzelf. En probeer nergens aan te denken. Nergens aan.

Denk aan niets.