Foto van mij

Het pad dat naar de top van de berg leidt ligt vol kalksteen. M’n oksels zijn klam van het zweet en ik ben bang dat m’n oogschaduw uitloopt. Ik vraag me af waarom ik het voorstel van m’n vader om een bergwandeling te maken niet gewoon heb afgeslagen.

Ik kijk om me heen, naar de bergflanken. Ze zijn bezaaid met witte stippen. Pas als ik beter kijk zie ik dat het geen stippen zijn. Het zijn berggeiten. Ze staan op de meest steile gedeeltes.

M’n vader loopt stug door. Even uitrusten zit er niet in. Telkens als ik ga zitten zie ik hem snel kleiner worden. Ik zie hoe z’n verbrande nek kleiner wordt en hoe z’n bleke kuiten kleiner worden terwijl z’n bootschoentjes zorgen dat de stenen waarover hij loopt knerpen.

Ik sta op en begin weer te lopen. Kalk stuift achter me aan. Mijn gympen waren bij aankoop al wit, maar nu zijn ook de drie donkergroene Adidas-strepen bedekt met witte stof, net als de pijpen van mijn spijkerbroek, op de plekken rond mijn enkels en schenen. Vader zei dat ik in deze hitte beter een korte broek aan kon doen, maar ik had geen zin zijn raad op te volgen. Alsof hij ooit iets voor mij doet. Als ik hem adviseer om leukere kleding te kopen, hem zeg dat hij het kan hebben, dan luistert hij nooit…

Het pad is zo steil dat m’n kuiten na een minuut alweer in brand staan. Ik ga weer zitten, op een grote steen. M’n bovenbenen voelen warm door de hitte die het zwart van de spijkerstof vasthoudt. Ik pak m’n iPhone uit m’n zak, en terwijl m’n duimen soepel over het scherm glijden geniet ik van het Daniel Wellington-horloge om m’n pols. De gouden band en zwarte wijzerplaat zien er nog beter uit nu m’n huid bruin is van de lange dagen op het strand, en de zon beschijnt hem zo mooi dat niemand het zou geloven als ik er een foto van zou maken en die op Insta zou zetten met #nofilter in de caption.

Ik open whatsapp, om Jonas te zeggen dat de foto op Venice Beach, in LA, waar ik vorige week was, niets betekent.

Ik was daar met drie vriendinnen: Rebecca, Lotte en Laurien. Zij staan ook op de foto, samen met vijf Nederlandse jongens die we tegenkwamen op het strand. Een van hen was Michael. Hij vond het wel leuk om me te omhelzen en z’n kin op m’n hoofd te leggen, net op het moment dat de foto werd genomen, dus nu heb ik iets uit te leggen. Ik kan het er ook bij laten, maar weet toch zeker dat Jonas de foto tegenkomt, online. Z’n gestalk is een van de dingen die hem oersaai maakt.

Hij heeft een succesvol eigen bedrijf. Daar schept hij continu over op, nog zo’n saaie eigenschap van hem. Wel geeft hij me dure cadeaus. Sieraden bijvoorbeeld.

4G werkt niet, dus Jonas wacht maar even op m’n bericht.

We zijn boven, op de top. M’n vader en ik kijken uit over de Middellandse Zee. Hij fronst en legt z’n wijsvinger op z’n lippen alsof hij een gespreksonderwerp probeert te verzinnen.

‘Hoe was je vakantie in Californië?’

‘Je had drie vakantiedagen aan de Côte d’Azur nodig om op deze vraag te komen?’

Hij zucht.

‘Ik had het eerder kunnen vragen,’ zegt hij. ‘Maar ik vraag het nu. Hoe was het?’

‘Geweldig,’ zeg ik, en ik moet weer denken aan Michael. Aan de geur van z’n ziltige haar nadat we in de Pacific hadden gezwommen. Aan hoe lekker z’n eau de cologne rook, hoe lekker hij rook.

Het was zo schattig hoe hij over de zee praatte. Hij vertelde dat het surfen hem energie gaf, hem één maakte met de golven. En dat die golven een reflectie van z’n gevoelswereld waren.

‘Ik geloof dat je innerlijk ook bestaat uit golfbewegingen,’ had hij gezegd. ‘Mijn binnenste bestaat eruit, maar ook jouw binnenste.’

Hij was mega gespierd, omdat hij altijd surfte. Dat wilde hij ook de rest van z’n leven doen. ‘Ik geloof niet in planning,’ zei hij. ‘Ik probeer te leven in het moment.’

Ik was zo onder de indruk van hem. Ergens ook wel logisch. Hij was ongeveer acht jaar ouder.

’s Avonds hadden we een afgelegen strand opgezocht. Hij lag op me, z’n bezwete spieren glimmend in het licht van de ondergaande zon. Hij voelde zo goed, was zo… dominant.

‘Waar lach je om?’ vraagt m’n vader.

Ik ben weer terug op de bergtop in Frankrijk.

‘Niets,’ zeg ik. Toch dwalen m’n gedachten gelijk weer af naar LA, naar later die avond, toen de rollen omgedraaid waren, ik op hem lag, in de branding, terwijl z’n handen over me heen gingen.

‘Je hebt het vast leuk gehad daar,’ zegt m’n vader.

‘Ja, best wel.’

Stilte.

‘Waarom frons je?’ vraagt m’n vader.

‘Frons ik?’

‘Ja,’

‘Nou, gewoon: de laatste dagen was ik ook wel blij dat ik weer weg mocht.’

De laatste dagen… Michael had minder tijd. Dat zei hij tenminste, maar op z’n Instagram zag ik allemaal foto’s van hem. Van hem met meisjes. Met meisjes op het strand, of onder het Hollywood-sign. Met meisjes in z’n armen bij een rockconcert.

Rebecca postte ondertussen alleen maar foto’s van zichzelf in veel te kleine bikini’s, die vaak meer dan duizend keer geliked werden.

‘Had ik echt niet zien aankomen!’ zei ze de hele tijd. Zo irritant. De laatste dagen kon ik haar wel vermoorden. Lotte werd op het einde misselijk van al het Mexicaanse eten, en Laurien maakte op elke plek die iedereen al miljoenen keren in een film heeft gezien een selfie.

‘Kun je een foto van me maken?’ vraag ik aan m’n vader.

‘Natuurlijk,’ zegt hij.

‘Maak er maar een paar achter elkaar, zodat ik er niet te geposeerd bij sta.’

Ik kijk uit over zee, en na een seconde of twintig, zegt m’n vader dat hij er een stuk of tien heeft gemaakt.

Hij geeft me mijn iPhone terug.

Een tijdje kijken we alleen maar voor ons uit, naar de horizon.

‘Denk je nog weleens aan vroeger?’ vraagt hij ineens. ‘Aan de middagen op zolder?’

Ik kijk naar m’n handen, en zeg: ‘Ik probeer het zoveel mogelijk te vergeten.’

‘Ik heb er echt spijt van,’ zegt hij, en hij legt z’n hand in m’n nek. ‘Al mis ik het ook.’

Ik blijf naar m’n handen kijken. Naar m’n gelakte nagels. Naar het Daniel Wellington-horloge om m’n pols.