De man die er twee was

Achteraf had ik er beter aan gedaan om na mijn opleiding journalistiek te gaan solliciteren. Bij een krant, of een online mediabedrijf of zo. Maar journalistiek was een hbo-opleiding, en ik moest zo nodig iets universitairs doen. Pure ego-kwestie: ik wilde niet onderdoen voor m’n beste vrienden, die op dat moment bijna allemaal hun master hadden afgerond.

Er speelde ook een romantische overweging mee: ik was verliefd op Julia. Julia is intelligent, spontaan en knap – een droomvrouw. Iemand waarvan ik bang ben dat ze niet alleen een man wil die haar laat lachen; hij moet ook haar burgerlijke behoeftes kunnen faciliteren.

Ik hou daar niet van. Het liefste zou ik leven als bohemien, altijd met een schilderij onder m’n arm door de stad banjerend – of als punker de kelders van de stad aan gort spelen, power chords raggend op een valse gitaar.

Alleen voor haar zou ik die droom laten varen, en de rol van nooit buiten de lijntjes kleurende burger op me nemen. Ik zou haar alles geven: kleding, een snel afbetaalde hypotheek, vakanties, kinderen, dinertjes, de nieuwste fotocamera, de doorslaggevende stem bij het kiezen van meubilair, en rust, reinheid en regelmaat in z’n algemeen.

Ik zou me opwerken binnen een startup, al snel een eigen bedrijf beginnen en een mediatycoon worden met een obscene hoeveelheid geld. Nederland zou te klein worden. Ons gezin zou verhuizen naar een paleis, net buiten New York – denk Great Neck, Long Island, denk The Great Gatsby. Julia zou mijn Daisy Buchanan zijn. Ik zou haar meenemen naar operavoorstellingen.

En dan, twee uur voordat de concertzaal wordt meegevoerd op de eerste aanzet van de sopraan zou onze chauffeur een geblindeerde Chrysler voorrijden. Het grind zou zachtjes knarsen onder de banden.

We zouden dit vaker doen, maar telkens zou Julia met dezelfde opwinding uit het raam kijken: naar de wolkenkrabbers aan de andere kant van de Hudson, naar de yuppies op straat. In haar glanzende ogen zouden de neonlichten van de stad langs glijden, en als de auto een scherpe bocht neemt om Columbus Avenue op te draaien zouden we naar dezelfde kant van de achterbank schuiven. Daar zouden we elkaar even vastpakken om een harde botsing te voorkomen. M’n vingertoppen zouden kort haar zijden blouse aanraken, en ik zou de warmte van haar platte buik door de dunne stof heen kunnen voelen.

*

Dit alles had ik misschien leuk bedacht, maar obsceen veel geld ging ik natuurlijk never nooit verdienen. Niet als journalist. Niet als hbo-er. Ik moest iets universitairs doen, waarmee je een carrière kan najagen die zich door het woord ‘corporate’ laat vangen.

Een Netflix-documentaire over Trump gaf de doorslag: terloops werd benoemd dat Trumps toenmalige vriendin (eind jaren tachtig) had gestudeerd aan een prestigieuze universiteit, waardoor ze meteen werd geaccepteerd door zijn familie. Niet dat ik die vriendin benijd – integendeel, het is vast tragisch met haar afgelopen – maar de anekdote sterkte me in mijn overtuiging dat je voor een meeslepend leven toch echt een universitaire graad nodig hebt.

Nog geen kwartier na afloop van die docu scrolde ik door een lijst van studies. De pre-master bedrijfskunde deed het minst moeilijk over aanverwante studierichtingen en andere voorwaardes. Mijn carrière als kapitaalkrachtige man kon beginnen.

Na een jaar had ik de pre-master binnen. In één keer. Ik haatte mezelf.

*

Vrijdagochtend, 6 maart 2020, staat op mijn iPhone-scherm, onder de tijdsaanduiding (9:57): nog drie minuten tot mijn afspraak met professor Brugman. Hij doceert het vak Digital Strategy & Innovative Monetization: het meest voorname struikelblok van mijn master Digital Management. Het wil maar niet lukken, dat tentamen. Komend semester ga ik op voor mijn vierde poging.

Nadat hij de deur van zijn kantoor op de vierde verdieping van de Amsterdam Business School heeft geopend, zegt meneer Brugman hij dat hij me geen hand wil schudden vanwege een op handen zijnde pandemie.

‘Geen probleem,’ zeg ik. ‘Maakt u zich zorgen?’ Ik vraag het voor ik er erg in heb. Het is voor het eerst dat iemand me geen hand wil geven.

‘Ja, ik wel,’ zegt hij terwijl we gaan zitten. ‘Het verbaast me dat de overheid nog niet heeft gewaarschuwd. Ook de universiteit laat vooralsnog alle activiteiten doorgaan. Zelf heb ik al gedacht aan mogelijkheden het college online te geven.’

‘Echt waar?’ Ik kijk bedenkelijk omhoog, naar het systeemplafond. ‘Wat ik ervan heb begrepen is het vooral iets dat ouderen zal raken. Iets dat voor ons niet meer dan een griepje zal betekenen.’

‘Misschien heb je gelijk.’

‘Ik kan er zelf natuurlijk geen goed oordeel over vellen…’

‘Ik ook niet hoor Milan. Ik denk alleen… Mijn vader is 86…’ Hij haalt z’n schouders op.

‘Dat is inderdaad iets anders.’

‘Ik neem liever geen risico. Misschien overdrijf ik, de tijd zal het leren.’

Het gesprek wendt zich daarna onherroepelijk tot mijn mislukte pogingen om het door hem samengestelde tentamen te halen. Meneer Brugman denkt natuurlijk dat ik dat wil bespreken, maar ik weet precies waar het aan heeft geschort.

De eerste keer kreeg ik een 2,5. Dat was logisch. Onder collegetijd las ik een pdf op m’n laptop: van het boek On Writing Well, dat bruikbare tips geeft over stilistiek, en hoe je die als schrijver kan verbeteren.

In aanloop naar de tweede poging hoefde ik de colleges niet meer bij te wonen. Ik kon me in mijn eigen tijd voorbereiden, maar na een halfslachtige eerste aanzet, twee dagen voor het tentamen, besloot ik dat ik te laat was begonnen, en beter kon wachten tot de volgende herkansing.

De derde poging leek op de tweede, al besloot ik de studieboeken eerder open te slaan, en wel naar het tentamen te gaan. Ik haalde een vier.

Meneer Brugman weet dat denk ik niet, en de reden dat ik een afspraak met hem wil maken is vooral omdat ik de behoefte voel om gezien te worden als een mens dat van goede wil is. Ik weet dat het truttig klinkt, maar voor deze afspraak was ik vooral een naam achter slechte cijfers, die in snobistisch geformuleerde e-mails steeds maar weer om hernieuwde inschrijving moest vragen. Toen ik voor de derde keer mailde voelde ik me bijna schuldig. Alsof ik iets vroeg aan een vriend die ik al zo vaak om een gunst heb moeten vragen.

Ik probeer realistisch en beleefd te zijn tijdens het gesprek – mezelf voor te doen als iemand die zichzelf niet belangrijker vindt dan anderen. Ik doe altijd aardig tegen mensen, vind ik zelf. Op het verlegene af. Ik heb weleens gehoord dat aardige mensen zo aardig zijn, omdat ze weten dat hun innerlijk verdorven is. Sinds ik dat gelezen heb denk ik: misschien geldt dat ook wel voor mij.

Ik lijk in elk geval in mijn opzet te slagen: we praten alsof we bevriend zijn. We tonen belangstelling in elkaar, en ik vertel dat ik eigenlijk schrijver wil worden, en dat ik niet echt weet wat ik met de master ga doen (hij wil natuurlijk weten hoe ik die ga ‘monetizen’).

*

Mijn studentenkamer in Amsterdam-West is klein, maar ik heb een balkonnetje met een mooi uitzicht: ik kijk uit over de Kostverlorenvaart. Dat is de eerste strook water binnen de ring waar het wat breder is, waardoor er vaak gigantisch grote schepen van ijzer en staal onder mijn balkon door varen.

De zon schijnt deze middag, dus zet ik m’n zonnebril op, betreed het balkon, sigaret in mijn mond, aansteker, vuurtje – het is weekend.

Ik haal m’n iPhone uit m’n broekzak om nog even over dat virus van meneer Brugman te lezen. Op de website van Het Parool zie ik dat een patiënt op doorreis tijdelijk in quarantaine is geplaatst, in een tiny house bij de brandweerkazerne in Hoofddorp. Eén patiënt lijkt me nog geen reden tot paniek, maar goed.

Ik bekijk foto’s van Julia. Ze heeft vanochtend een nieuwe op insta gezet, van haar skivakantie. Ze staat op een besneeuwde bergflank en lacht. Haar arm heeft ze om het middel van haar vriend geslagen. Bijschrift: ‘back home, can’t wait till next year’ en drie hartjes.

Wacht maar, denk ik. Als ik die studie afgerond heb ga ik je veroveren. Betaal ik jouw skivakantie. Gaan we ons daarna vestigen in New York …

Terwijl ik naar de foto staar verschijnt bovenin mijn scherm een appje van Derk. ‘Klaar voor vnv en hoe laat spreken we af?’

‘Yes, ik ben ready en heb de kaartjes,’ zeg ik.

‘Kaartjes? Ik heb de kaartjes.’

Blijkt dat we allebei twee kaartjes hebben besteld.

Derk belt.

‘Lol, communicatiefoutje. Maakt niet uit: die guy die vanavond draait heeft ook nog een keer op een feest van mij gestaan, maar inmiddels is hij best mainstream. Het is ook al uitverkocht. Dus als je die kaartjes binnen nu en een uur op Ticketswap zet dan ga je ze honderd procent nog verkopen,’ hij gniffelt zelfgenoegzaam voor hij z’n zin afmaakt, ‘aan twee normies of zo.’

Ik lach en we beëindigen het gesprek.

Op de achtergrond het rinkelende geluid ten teken dat de brug omhoog gaat. Een paar voetgangers rent nog snel naar de overkant, waar ze moeten bukken om onder de al neergedaalde slagbomen door te kunnen. Ik kijk naar rechts, zie een enorm traag vrachtschip.

Een rij auto’s wordt steeds langer, en voetgangers, fietsers en scooters drommen samen. Iedereen staat op elkaar gepropt. Ik kijk of ik nog mooie vrouwen zie, en vind mezelf een lul, omdat ik voor Derks belletje nog naar vakantiefoto’s van Julia keek.

Ik besluit haar te appen, in meerdere korte tekstbubbels.

‘Hey Juul, hoe was je vakantie?’

‘Leuke foto op insta’

‘Goede terugreis gehad?’

‘Weet niet of je er de energie voor hebt, maar ik heb nog twee kaartjes voor een feest vanavond. Zou leuk zijn als je erbij kan zijn. Derk komt ook’

‘X’

Ze heeft whatsapp zo ingesteld dat ik niet kan zien wanneer ze voor het laatst online is geweest. Er verschijnen ook geen blauwe vinkjes. Dus ik besluit het gesprek open te houden, en kijk ingespannen naar haar naam, tot m’n ogen ervan beginnen te tranen.

Dan verschijnt er ‘online’ onder haar naam. Na dertig seconden verdwijnt het weer.

Ze heeft het gelezen, denk ik. Ze heeft het gelezen maar gaat natuurlijk niet meteen reageren. Nu gaat ze even sexy doen en wachten.

Ik besluit dat ik nuttigere dingen kan doen dan wachten op antwoord.

Voor ik naar binnen ga om m’n kamer op te ruimen zie ik hoe de brug weer naar beneden gaat en de slagbomen zijn nog niet omhoog of iedereen is al op weg naar de overkant, elkaar bijna verdringend, alsof het een wedstrijd is.

M’n kamer is twintig vierkante meter, en ik onderhoud hem goed, wat sommige van mijn vrienden verwijfd vinden. Prima – ik vind het gewoon leuk als mijn kamer er goed uitziet. Denk ook na over een effectieve inrichting. Er staat bijvoorbeeld een bed, dat ik kan verstellen, zodat ik hem overdag als sofa kan gebruiken. Dan gooi ik er een zandkleurig foulard overheen; scheelt weer ruimte en bovendien maakt het mijn visgraat parket, waar veel vrienden jaloers op zijn, zichtbaarder.

Het overige meubilair is nogal een bij elkaar geraapt zooitje. Bij het raam staat bijvoorbeeld een peperdure, leren Barcelona Chair, gecapitonneerd en cognackleurig. Die heeft nog op ’t kantoor van mijn grootvader gestaan, in zijn tijd als partner van een gerenommeerd advocatenkantoor. In de andere hoek van de kamer staat juist een simpele stoel achter een spotgoedkoop IKEA-tafeltje. Verder zijn er alleen nog de goudpalm in een keramieken pot, en twee posters aan de muur: eentje van een Talking Heads-optreden in CBGB, en een print van een David Hockney-schilderij.

Samen vormt het een geheel, vind ik.

Ik haal overal een doekje over, ga stofzuigen en kijk daarna pas weer op mijn telefoon: nog steeds geen respons van Julia.

Ik kook een simpele maaltijd: een vegetarische hamburger, en wat erwten uit een blikje van Bonduelle.

Als ik mijn eten op heb is het tijd om te gaan. Ik gooi mijn polo in de wasmand en doe een zwart T-shirt met felgele horizontale streepjes aan, onder een spijkerjack. M’n loafers wissel ik in voor afgetrapte sneakers.

Ik speel met het idee om de kaartjes alsnog op Ticketswap te zetten, maar denk: laat maar zitten, misschien appt ze nog.

*

Voor iemand die een beetje artistiek en punk en bohemian wil doen, frequenteer ik nauwelijks nog feesten met een anarchistisch ‘underground’-karakter. Dat soort feesten zijn ook een uitstervend ras in Amsterdam, maar toch.

De binnenkomst van Monsters (want zo heet de club) is veelbelovend: zoals Derk al zei wordt de dj steeds meer een sellout, maar ondanks de kuddedieren die dat oplevert zie ik ook een meisje met een choker vol spikes. Haar bovenlichaam is onbedekt, afgezien van de tape die ze in de vorm van twee zwarte kruisjes over haar tepels heeft geplakt. Ze is in gesprek met een jongen in een versleten T-shirt. Hij heeft kroeshaar en zijn wenkbrauwen afgeschoren.

Het gebouw waarin het feest plaatsvindt kan me bekoren. Terwijl we richting de muziek lopen waarvan voorlopig alleen de bas goed te horen is, trekken links en rechts allerlei vertrekken en kruip-door-sluip-door-routes aan ons voorbij; dit gebouw is duidelijk niet gemaakt voor feesten.

‘Waarvoor werd dit gebouw vroeger gebruikt?’ vraag ik aan Derk.

‘Het was een soort laboratorium.’ We moeten even met onze rug tegen de muur van een smalle gang staan, zodat twee jongens in tegenovergestelde richting langs kunnen lopen. ‘Daarom heet het ook Monsters, naar die glazen buisjes.’

We lopen een laatste trap af. De muziek zwelt aan als we de dansvloer bereiken. Het is aardedonker in de ruimte: alleen de dj-booth is goed te onderscheiden omdat er een zwak schijnend olielampje staat. De dansende menigte is als een stel zwarte schimmen waarvan je alleen de contouren ziet bewegen.

Derk en ik blijven achterin de zaal hangen om bloody mary’s te drinken en een beetje los te komen. Ondertussen praten we over van alles, maar niks in het bijzonder.

*

Het moet al heel laat zijn als we tussen de anderen staan. Nou ja, ‘we’ – ik zie Derk nergens meer, maar iedereen is elkaar waarschijnlijk allang kwijtgeraakt en dat maakt niet uit want iedereen wordt meegevoerd door de agressie van de beat en botst tegen elkaar op en ik zie glimmende voorhoofden en ik zie het bloed in de ogen van een jongen naast mij. Ik voel zweet in mijn haar hangen en zie het in een grijs T-shirt van een jongen, want rond zijn oksels is de stof donkerder en ik zie een knap meisje dat extatisch danst in witte gympen en sokken, die ze draagt onder niks anders dan een beha en een string, en dat alles zou ik normaal intimiderend vinden, maar omdat ik beschonken ben durf ik met mijn bovenbeen tegen het hare aan te dansen, en ik ben nog niet begonnen of ze pakt met beide handen twee lokken van m’n haar vast en geeft me een lange lik – als een hond – met vlakke tong van kaak tot slaap. Haar adem is even afgrijselijk als haar gezichtje schattig.

‘Hey kakker,’ zegt ze met een Amsterdams accent.

Ze zegt: ‘Je denkt dat je alcohol ruikt, maar ik heb vanmiddag een rat gegeten – geen aanrader. Rat is vies. Nu ga ik even menstrueren boven. Doei kakker,’ waarop ze naar boven loopt en mij verbijsterd achterlaat.

Wat een vrouw. Wat een uitstraling. Zo sexy, zo vrijgevochten. En ze weet wat ik ben, ondanks m’n spijkerjasje.

Ik denk aan hotelkamers die we samen kapot zouden kunnen slaan, en hoe dat nooit zal gebeuren, want ze haat me, en terecht. Ik ben ook een geremde lul.

Ze keek dwars door me heen, maar hoe?

M’n telefoon trilt. Bericht van Julia.

Het spijt haar dat ze niet reageerde, maar ze had toch niet gekund, omdat ze heel vroeg moet hockeyen, al over anderhalf uur. Ze stuurt een foto van een bakje yoghurt met muesli en blauwe bessen.

Buiten moet het al licht zijn.